Het gemaal De Cruquius: “Een monument van polderbemaling”.

door Henk van de Laak

http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image002.jpg

Inleiding.

Op 23 september 2002 heeft TPG Post het velletje “Industrieel Erfgoed” uitgebracht. Op een van de tien zegels daaruit is het stoomgemaal Cruquius afgebeeld (afb. 1). De Cruquius werd samen met de Leeghwater en de Lynden omstreeks 1848 gebouwd om op moderne stoomkracht de Haarlemmer-meer droog te malen. De Cruquius, als onderdeel van dit “Deltaplan van de 19e eeuw” werd – en bleef – de grootste stoommachine ooit gebouwd. Nadat de Haarlemmermeer in 1852 was droog-gevallen, dit jaar 150 jaar geleden, werd het krachtige gemaal een reserve machine, totdat in 1932 het vuur in de ketels doofde. De ketels werden gesloopt. Een poging dit staaltje techniek op de Rijksmonumentenlijst te krijgen mislukte: het gevaarte was te nieuw. Het KIvI (Koninklijk Instituut van Ingenieurs, afb. 2) wist algehele sloop te voorkomen door het gemaal in 1934 tegen een symbolische erfpacht over te nemen en de stoomkennis te behouden door er een museum van te maken.

http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image004.jpg

afb. 2

 

Prins Willem-Alexander, de waterprins, mocht het gemaal de Cruquius op 4 juni 2002 opnieuw in beweging zetten door met een handpompje wat water in een emmer te tappen. Hiermede was de herstart, hydraulisch en daarmee niet op stoomkracht, een succes.

Het is verheugend dat TPG Post in de uitgave van 23 september 2002 aandacht schenkt aan dit belangwekkend, technisch historisch gemaal, dat met recht “een monument voor polderbemaling” genoemd mag worden. Het is voor de schrijver een goede reden om – met een filatelistische bril – terug te blikken op de geschiedenis van de droogmakerijen. Die geschiedenis kent drie perioden van grote activiteit. De eerste periode beslaat de eerste helft van de zeventiende eeuw. In deze periode zijn de belangrijkste droogmakerijen in Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal tot stand gebracht. De tweede periode valt in het midden van de negentiende eeuw, waarin naast de Haarlem-mermeer vele veenplassen zijn drooggemaakt. De derde periode tenslotte valt in de twintigste eeuw, vooral door de droogmaking van de IJsselmeerpolders, maar ook door droogmakingsactiviteiten in Friesland en Overijssel. In het kader van deze bijdrage zal enkel de eerste periode en de droogmaking van de Haarlemmermeer aan de orde komen.

Droogmakerijen in de 17e eeuw

In de 16e eeuw bestond Noord-Holland, met name het gebied ten noorden van Amsterdam, uit een groot aantal meren. De eerste droogmakerijprojecten betroffen kleine, ondiepe meren. De rij wordt in 1533 geopend met de droogmaking van het 35 ha grote Achtermeer, gelegen ten zuiden van Alkmaar (op 20 november 1532 was namelijk aan Jan Janz., baljuw van de Nieuwburg en Willem Janz., schout van Alkmaar, octrooi verleend tot droogmaking van het Achtermeer). Bekend uit de begintijd van de droogmakinggeschiedenis is vooral Lamoraat, Graaf Van Egmond (1522-1568). Hij begon met op zijn gronden in West-Friesland een kleine plas droog te maken. Toen deze poging succes had, voerde hij in samenwerking met zijn buurman Hendrik van Brederode van 1562-1564 de droogmaking van het Egmondermeer (686 ha) en het Bergermeer (620 ha) uit. In deze periode is er in de omgeving van Alkmaar een vrij grote activiteit op het gebied van droogmakerijen.

In de 17e eeuw zien we twee fundamentele veranderingen. Ten eerste waren de financiering en uitvoering van de droogmakerijen niet meer in handen van één of enkele adellijke personen, maar van welgestelde koopluiondernemers. Gezamenlijk vormde zij een gelegenheidscombinatie, een compagnie, zoals die ook voorkwam bij de overzeese handel en bij commerciële verveningen. Deze verandering illustreert de overgang van de Middeleeuwen naar de nieuwe tijd. Ten tweede kon door deze vorm van samenwerking meer risicodragend kapitaal vergaard worden, waardoor de droog-making van grotere meren mogelijk werd. Dit alles vergde grote kapitalen. Het werk werd uitgevoerd met geld dat de rijke Amsterdamse kooplieden met de zeilvaart op Oost- en West Indien hadden verdiend (VOC, afb. 3).
http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image006.jpg
afb. 3

De Beemster is de eerste grote droogmakerij. Deze is 7.100 ha groot en is in 1612 drooggemaakt met 43 molens. Toezichthouder was de molenmaker Jan Adriaanz., die zichzelf later de achternaam Leeghwater toedichtte.De polder werd aangelegd volgens de principes van een Oudromeinse stad, met elkaar onder een haakse hoek snijdende wegen en een rechthoekige verkaveling. Unesco heeft deze droogmakerij het predikaat Werelderfgoed gegeven (afb. 4).

http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image008.jpg

Na deze succesvolle droogmaking zijn direct een aantal grote droogmakerijen gevolgd, zoals de Purmer (2.756 ha), de Wijde Wormer (1.620 ha, 1626), de Heerhugowaard (3.500 ha, 1630) en de Schermer (4.770 ha, 1635). Joost van den Vondel (afb. 5) heeft een gedicht over de Beemster gemaakt. Dit staat in Vondels “Verscheide Gedichten”, uitgegeven in 1644 en begint met de volgende regels:

“De wintvorst, om den rouw van Hollants Maagd te paeien,
Vermits door storm op storm, zij schade en inbreuk leê,
Schoot molenwiecken aan, en maalde, na lang draeien,
Den Beemster tot een beemt, en loosde ’t meir in zee.”

Er waren verscheidene vooraanstaande en rijke Hollanders, die land kochten in de nieuwe polders. Zo lezen we in de polderboeken van de Schermer, dat Cornelis Maartenz. Tromp (1621-1691), admiraal van de Republiek der Zeven Provinciën (afb. 6), land bezat in de polder en als hoofd-ingeland tussen 1676 en 1690 achtmaal de jaarrekening tekende op de jaarlijkse poldervergadering in Alkmaar.

Het tijdperk van de windmolens.

De geschiedenis van de droogmakerijen is ook nauw verbonden aan die van de windmolens. De oudste windmolen voor polderbemaling dateert uit de 15e eeuw en worden wipmolens genoemd. Dit type heeft een driehoekige voet – de standaard – met daarop een rechthoekige, draaibare kast met daaraan de wieken. Onder of naast de voet zat een rad met schoepen, die het water omhoog brachten (afb. 7).

http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image010.jpg

In de 16e eeuw werden in Noord-Holland, onder andere door de geringe opvoer-hoogte van de molens, slechts ondiepe plassen drooggemaakt. Men had toen de beschikking over de bovenkruier, een grote verbetering van de wipmolen. Bij dit molentype hoeft niet alleen de kap, die de molenas met de wieken herbergt, te worden gekruid, wat de bedrijfszekerheid sterk had verhoogd. De houten bovenkruiers werden oorspronkelijk gebouwd als zogenaamde binnenkruiers, waarbij het windwerk, om de kap en het wiekenkruis op de windrichting te stellen, zich in de molen-kap bevindt. In Noord-Holland zijn de meeste windmolens voor polderbemaling uitgevoerd als binnenkruier. In andere provincies zijn de windmolens voor polderbemaling later veelal uitgevoerd met een staartwerk. Daarbij vindt het kruien buiten op de begane grond plaats. De eerste grote windmolens voor polderbemaling – achtkante binnenkruiers – zijn waarschijnlijk gebouwd voor de droogmaking van het Egmondermeer en het Bergermeer. Deze windmolens moesten vanaf het begin, een voor die tijd vrij grote opvoerhoogte van ruim 1 m overbruggen (afb. 8a t/m d).

http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image012.jpg

Simon Stevin heeft de uitvinding gedaan om meerdere windmolens met schepraderen achter elkaar te plaatsen, om zodoende de bemaling van dieper gelegen polders mogelijk te maken. Elke molen maalde het water weer een stukje hoger op, totdat het uiteindelijk op het boezemwater kon worden geloosd. Een dergelijke opstelling wordt een molengang genoemd en is jarenlang kenmerkend geweest in vele droogmakerijen, omdat juist dit de polders zijn die een diepere bemaling nodig hebben. In 1608 waren bij de eerste poging om de Beemster droog te malen, de windmolens al in gangen van twee molens geplaatst. Bij de tweede poging tot droogmaking, na de doorbraak van de ringdijk in januari 1610, zijn molengangen van drie molens toegepast.

Het is jammer dat in ons land de meeste windmolens zijn afgebroken door het gebruik van stoom-kracht en elektriciteit. Hierdoor wordt het polderlandschap met molens in Nederland steeds schaar-ser (afb. 9). De vereniging “De Hollandsche Molen” doet veel om de nog bestaande molens te restaureren en weer een functie te geven bij de bemaling van polders (afb. 10).
http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image014.jpg

http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image016.jpg

In dit verband kan nog verwezen worden naar het molencomplex Kinderdijk. Deze molens pompten ruim tweehonderd jaar lang het overtollige water uit de Alblasserwaard omhoog en voerden het vervolgens af naar de Lek. Op één na zijn alle negentien windmolens te Kinderdijk in hun oorspron-kelijke staat bewaard gebleven.Het veengebied van de Alblasserwaard werd al in de 11e eeuw gecultiveerd. Voor de afvoer van het water werden duizenden sloten gegraven.Daardoor klonk het veen steeds verder in, zodat de bewoners de waterhuishouding alleen met behulp van windkracht goed konden reguleren. Al in de Middeleeuwen werden daartoe de eerste windmolens gebouwd. Sinds 1868 hebben stoom en elektrische gemalen de taak van de molens overgenomen, maar in geval van nood kunnen ze het werk direct hervatten.

Het molencomplex bestaat uit acht molens uit 1738, acht uit 1740 en twee uit 1760 (afb. 11). De molen van polder Blokveer, gebouwd in 1521, is in 1997 afgebrand,maar spoedig daarna weer in authentieke staat herbouwd (afb. 12). In 1997 heeft de Unesco het molencomplex Kinderdijk, vanwege het uitzonderlijk landschap en getuigenis van het menselijk vernuft het predikaat Werelderfgoed gegeven.

http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image018.jpg

http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image020.jpg

De droogmaking van de Haarlemmermeer.

Tientallen plannen zijn er in de loop der tijden naar voren gebrachttp://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image022.jpght. Leeghwater (1575- ca1650) maakte het eerste volledige plan (1641, ontwikkeld in zijn Haerlemmer Meer Boeck) om de meer dan 18.000 hectare grote Haarlemmermeer tussen Haarlem en Leiden om te zetten in vruchtbare land-bouwgrond. Daarvoor achtte hij noodzakelijk “honderdzestig kloeke achtkantige watermolens, vierhoog malend (dus met 40 molengangen) waarvan elck omtrent zal kosten 5.600 gulden”. Echter de vele plannen waren nooit verwezenlijkt vanwege te veel tegenstrijdige belangen en financiële problemen. De Haarlemmermeer was ontstaan uit een aantal kleinere meren. Vervening en vooral oeverafslag hadden er één grote plas van gemaakt, met een diepte van 2,5 tot 4,5 m, die zich bij zware stormen steeds uitbreidde. Dit meer was zo groot dat schepen bij stormweer beschutting moesten zoeken in een Schiphol, op dezelfde plaats waar nu de nationale luchthaven Schiphol ligt. Het was toen géén luchthaven maar een vluchthaven.

Toen in één en hetzelfde jaar, 1836, een zuidwesterstorm de golven van de Haarlemmermeer had opgejaagd tot voor Amsterdam en een noordwester het water door de straten van Leiden blies, waren de besluiten tot droogmaking snel genomen.

De politieke omwenteling van 1795, het einde van de Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën en het begin van de Bataafse Republiek, bracht een centralisatie van het (waterstaats) bestuur met zich mee. Op 24 mei 1798 werd de “Rijkswaterstaat” een feit (afb. 13).
http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image024.jpg

De betrokkenheid van die waterstaatsdienst met de problematiek van de Haarlemmermeer dateerde reeds van 1808, toen opdracht werd gegeven een droogmakingplan te ontwerpen, tegelijkertijd met een soortgelijke opdracht voor de Zuidplas tussen Rotterdam en Gouda. Hiermede kwam er een intensieve rijks-bemoeienis met de drooglegging van grote meren, terwijl de provinciale besturen krachtens artikel 22 van de Grondwet van 1815 het oppertoezicht kregen opgedragen. De veiligheid van grote delen van Noord- en Zuid-Holland waren in het geding (reële mogelijkheid van het verenigen van plassen tot één grote binnenzee), alsmede waren de inpolderingen complexe ondernemingen, welke de finan-ciële draagkracht van de provincies te boven ging. Echter de naam van Rijkswaterstaat of van een waterstaatskundig ingenieur komt nauwelijks voort in het vervolg van de plannen voor de Haarlem-mermeer, dat een fantastisch prestigeproject had kunnen zijn voor de nog jonge organisatie van die dienst.

Bij Koninklijk Besluit van 1 augustus 1837 werd door koning Willem I (afb. 14) een Staatscommissie, waarin het corps ingenieurs van de waterstaat nog redelijk was vertegenwoordigd, belast met het inleveren van een ontwerp en een begroting voor de droogmaking. In 1839 stemde De Tweede Kamer in met een wet, waarin was geregeld dat de Haarlemmermeer zou worden drooggemalen door de Staat, maar niet hoe het zou gebeuren. Er moest dus eerst geregeld worden of er van stoom-kracht of windkracht gebruik gemaakt zou moeten worden. Binnen de Rijkswaterstaat bestond er een flinke controverse tussen wind en stoom en de leiding had gekozen voor de klassieke techniek. Koning Willem I was een warm voorstander van stoom, mede door zijn verblijf in Engeland geduren-de zijn ballingschap daar in de Franse tijd. De nieuwe onderzoekscommissie, waarin nog slechts één vertegenwoordiger van Rijkswaterstaat zitting had, adviseerde stoommachines. Stoombemaling was in technisch én economisch opzicht superieur ten opzichte van windbemaling zowel bij de droog-maling als bij de drooghouding. Op 21 november 1840 werd bij Besluit van koning Willem II (op 7 oktober 1840 had koning Willem I afstand gedaan en de regering overgedragen aan koning Willem II) bepaald, dat de bemaling van de Haarlemmermeer door stoomkracht zou geschieden. Temidden van alle discussies over stoom of wind was in mei 1840 de eerste spade in de grond gegaan voor het maken van de ringvaart en de ringdijk. De ringvaart had een lengte van ca 60 km en een breedte van 40 à 45 m.

Om ervaring op te doen bouwde men eerst aan de zuidzijde van de ringvaart bij het dorp De Kaag het proefgemaal De Leeghwater. In juli 1845 begon het experiment dat ruim zeven maanden duurde. Het was zo succesvol, dat besloten werd tot de bouw van twee andere gemalen van 350 pk. Die kregen de namen Cruquius (in het noordwesten, bij de uitmonding van het Spaarne) en Lynden (in het noordoosten en loosde op het Lutkemeer) Leeghwater, Cruquius en Baron Van Lynden hadden – elk in hun tijd, de 17de, 18de en 19de eeuw – uitvoerige plannen voor de droogmaking van het meer gemaakt. In 1712 maakte Nicolaas Samuelsz. Cruquius een project om het meer droog te leggen en F.G. baron Van Lynden van Hemmen was in 1821 geheel van stoombemaling uitgegaan. De Leegh-water startte het werk op 7 juni 1848, na moeizame onderhandelingen met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het eiste de toezegging dat de boezem, waarvan het Haarlemmermeer ook deel uit-maakte, niet overlast zou raken door de droogmaking. De Lynden en De Cruquius begonnen respec-tievelijk op 30 maart en 19 april 1849. Samen hebben de 3 gemalen met meer dan 14 miljoen pomp-slagen in drie jaar en drie maanden meer dan 800 miljoen kubieke meter water uit de Haarlemmer-meer gepompt. In juli 1852 viel het Haarlemmermeer droog en had Nederland weer 18.000 hectare vruchtbare grond aan zijn gebied toegevoegd. In de lengterichting van het meer werd een hoofdvaart gegraven, die de gemalen Leeghwater en Lynden met elkaar verbond. De droogmaking kostte 9 miljoen goudgulden. Met de verkoop van de grond werd 8 miljoen terug verdiend.

Het gemaal de Cruquius en -museum.

De proeven met de pompen bij de Leeghwater waren zo goed geslaagd, dat men de Lynden en Cruquius wel hetzelfde vermogen kregen (350 pk), maar het aantal pompen werd teruggebracht van elf naar acht en groter. Deze kregen een diameter van 72” (182,88 cm). Het aantal stoomketels werd van vijf naar zes teruggebracht om gemakkelijk op vol vermogen te kunnen werken. Het ontwerp van de stoommachines kwam van de Engelsen Joseph Gibbs en Arthur Dean. Het hart van het werktuig (de cilinder en de zuiger) en de pompen werden geleverd door de Britse machinefabriek Harvey en Fox in Cornwall, de balansen en de ketels door Van Vlissingen & Dudok van Heel. De gemalen zijn typische gebouwen en heeft wat weg van een kathedraal. De stoomketels waren ondergebracht in het voorste deel van het gebouw. De stoommachine stond in de ronde, torenvormige machinehal, omringd door de pompen (afb. 15)
http://laakland.nl/gemaal_de_cruquius_Haarlemmermeerpolder_files/image026.jpg

De gemalen Leeghwater en Lynden werden in de loop van de tijd vernieuwd en vervangen door centrifugaal- en schroefpompen met aandrijving door hd-stoommachines, elektromotoren en diesel-motoren. Toen deze moderniseringen in 1932 voltooid waren, was de derde, reserve machine de Cruquius, overbodig geworden. Zoals reeds vermeld is het door het KivI gelukt, middels het in het leven roepen van de Stichting De Cruquius, om haar in stand te houden en als basis voor een museum te exploiteren.

De machine – enig in zijn soort en qua diameter (144” van de stoomcilinder) de grootste ter wereld – is een hoogtepunt van het stoomtijdperk. Machine en gebouw zijn één geheel: de ronde muur van de torenvormige machinehal vormt het steun- en scharnierpunt van de acht imposante balansarmen. Herstellen van de stoomkracht was, gezien de enorme kosten en het vereiste personeel, onhaalbaar. De ingenieurs kozen voor hydraulische aandrijving van de op de Cornwall-mijnpompen gebaseerde installatie. De Cruquius maalt sinds 4 juni 2002 weer.

In het museum staat sinds 1950 de oudste nog werkende stoommachine uit ons land opgesteld. Het betreft een balansmachine, in 1826 gebouwd door de firma Cockerill te Seraing voor het scheprad-gemaal van de Arkelse Dam, nabij Gorinchem en gaf toen de richting aan die de boezembemaling later zou volgen. De machine wordt sinds 1993 weer bewogen door het vliegwiel met een elektro-motor aan te drijven. Ook is hier een indertijd door stoom aangedreven centrifugaalpomp uit 1879 – eveneens de oudste van het land – te zien.

Een instructieve tentoonstelling geeft een beeld van Nederlands ‘strijd tegen het water’. Met behulp van kaarten, foto’s en videobeelden, maar ook van bewegende modellen wordt die geschiedenis zichtbaar gemaakt. Centraal staat een grote maquette van Nederland, waarop de gevolgen van een stormvloed worden getoond. Een bezoek aan het museum is zeker de moeite waard

Door de postzegel van 23 september 2002 is de kathedraal van de Haarlemmermeer eindelijk op zijn waarde geschat als “monument van polderbemaling”

adminCruquius